Ik ben boos!
Kinderen leren omgaan met hun boosheid is een moeilijke taak. Kinderen zijn beperkt in de manieren waarop ze zich kunnen uiten. Gedurende het opgroeien neemt de beschikking over woorden om boosheid uit te drukken toe. Soms blijft een kind helaas ‘hangen’ in boos of zelfs woedend gedrag, en lijkt het hem meer op te leveren dan het correcte gedrag.
Woedegedrag is onbewust bedoeld om gevoelens van schaamte, gekwetstheid, angst, mislukking, verlies, afwijzing, zwakte en dergelijke te verdringen. Daarom zijn erkennen en accepteren van deze onderliggende pijnlijke gevoelens vereist. Als een kind beseft dat deze gevoelens bij iedereen voorkomen, is een belangrijke stap gezet om niet telkens woedend te reageren.
Oefenen in boosheid hoort bij een peuter en de ongecontroleerdheid ervan verdwijnt in een volgende ontwikkelingsfase. De boosheid kan ook chronische vormen aannemen. Als een kind het oppot en er geen controle over heeft of zijn negatieve gedrag niet goed begrensd wordt door zijn opvoeders, heeft de woede vrij baan. Zo ook met Pascal (5 jaar). Zijn vader geeft aan dat Pascals boosheid vaak op niets gebaseerd lijkt en hem overvalt.
In de therapie beeldt Pascal zijn boosheid uit en tekent het. Hij doet voor hoe hij eruit ziet als hij boos wordt. Hij zegt boos te kijken, ‘grrr-geluiden’ te maken, zijn vuisten te ballen, te stampen met zijn voeten en pijn te voelen in zijn keel. Hij kleurt een poppetje in met een zwart voorhoofd. De boosheidsthermometer die we gebruiken loopt hoog op, maar staat nog net niet op ontploffen.
Ik vraag hem wat er gebeurt als hij wel ontploft. Hij noemt als voorbeeld dat een vriendje hem stoorde toen hij helemaal opging in zijn spelcomputertje. Pascal reageert boos: “Laat me met rust”. Vervolgens duwt hij het vriendje hardhandig weg, zijn mond wordt grimmig, zijn ogen worden priemend en zijn samengebalde vuisten gaan omhoog voor zijn borst. De thermometer staat nu op ontploffen. Hij kan dan schoppen, slaan en bijten en naderhand zegt hij niet meer te weten dat hij dat gedaan heeft. “Dan ben ik moe.” Hij laat zien dat hij dan gaat gapen en op zijn knieën onderuit gaat zitten. Hij geeft aan dat het niet fijn is. Ik vraag hem of hij kan voelen wat er in zijn lichaam gebeurt voordat hij zo extreem boos is. Hij zegt dat hij dan een naar gevoel heeft in zijn buik en tekent dit donkerrood in als een soort bal.
Ik vraag hem wat hij zou kunnen doen als hij dit bij zichzelf voelt aankomen. Hij zegt: “Naar de juf gaan en op schoot gaan zitten.” De boze, rode bal kan dan via zijn mond de ruimte in, weg van hem. Als de juf er niet is zou hij alleen op een stoel kunnen gaan zitten. De rode kleur kan dan via zijn voeten afvloeien. Pascal heeft dus goed door wat hij kan doen en wat er in hem gebeurt tijdens zo’n boze bui. Door het hem zo letterlijk te laten verwoorden, kan hij een volgende keer een woedeaanval bij zichzelf herkennen en de baas zijn. Ook is het nodig dat hij een gevoel ontwikkelt voor anderen en niet alleen in zijn eigen wereld zit.
De gekwetstheid die hij verdrong met deze woedeaanval projecteerde Pascal op zijn vriendje. Dit heet ‘overdracht’. Iets naars wat hem in het verleden is overkomen, plakt hij op een soortgelijke nieuwe situatie met een ‘onschuldig’ persoon. Helaas is dit niet zonder gevolgen voor de vriendschap. Onredelijke woede kan veel onnodige schade veroorzaken. Daarom is het belangrijk om de oorzaak van de irrationele woede aan te pakken.
Vanwege de waarborg van privacy van cliënten is gekozen voor een fictieve naam.