Uitlokken

 

‘Is mijn dochter te goed gebekt?’ Vraagt de moeder van Manon van 11 jaar. Manon wil niet graag dat een ander het laatste woord heeft en komt daardoor zowel op school als thuis regelmatig in de problemen. Zelf vindt ze dat ze een prooi is van pesters waar de leerkracht te weinig aan doet. Ze wil daardoor niet graag meer naar school. Volgens moeder zit ze regelmatig met zichzelf in de knoop. Ze kan moeilijk onderscheid maken of dingen om haar heen expres of per ongeluk gebeuren en heeft het idee dat iedereen het op haar gemunt heeft.

Manon is een brildragend meisje met lang haar. Volgens moeder is ze begonnen met puberen en een van de grotere meisjes van de klas. Manon valt door haar uiterlijk op. Zelf heeft ze het idee dat haar klasgenoten haar met alles in de gaten houden. Hoe ze praat, hoe ze kijkt en hoe ze lacht. Ze voelt zich erg onzeker. Als kinderen iets tegen haar zeggen kan ze het niet naast zich neerleggen, maar moet ze terugreageren. Ze doet dat op een uitdagende manier en dat geeft steeds nieuwe reacties van de ander. Hierdoor blijft ze een aantrekkelijke prooi voor pesters.

Vorig schooljaar is het pesten zo uit de hand gelopen dat tijdens een pauze de bril van haar neus werd geslagen. Er is daarna in haar klas flink aandacht besteed aan het incident. In Manon’s beleving heeft dit niet veel veranderd aan de situatie. Ze kan de triomfantelijke blik van de pester maar niet vergeten en is nog steeds boos. Als ze nu in de pauze buiten is wordt er aan haar getrokken en geduwd. ‘Ik sla er zelf ook op als dat nodig is’. Ze heeft hierdoor al een paar keer na moeten blijven.

Moeder gaf aan in het begin van het schooljaar regelmatig op school te zijn geweest om voor haar dochter op te komen. Manon kwam zo vaak thuis met nare verhalen over school en zinnen als: ‘ze willen me het ziekenhuis in slaan’ dat ze het gevoel kreeg dat de leerkrachten niet goed optraden. Moeder werd op school steeds serieus te woord gestaan. De betrokken leerkrachten gaven aan dat ze de pestincidenten met de klas bespraken die hen ter oor kwamen maar dat er veel stiekem gebeurde. Wat moeder moeilijk vond om te horen, was dat Manon volgens de leerkrachten zelf aan het uitlokken was. Nadat ze hier op school boos over was geworden vanuit een natuurlijk instinct om voor haar dochter op te komen kwam ze thuis bij zinnen. Manon moest zelf ook naar haar eigen aandeel leren kijken. Vanaf dat moment kregen moeder en Manon thuis steeds meer onderlinge aanvaringen. Moeder had besloten een andere koers te gaan varen en Manon was het daar niet mee eens.

Manon blijkt in de therapie gelukkig gevoelig voor humor en zelfreflectie. Ze begint met het afsteken van standaard riedeltje waarin ze ogenschijnlijk gevoelloos opsomt dat ze altijd lelijk is, iedereen haar haat en ze niks kan. Woorden als ‘altijd’ en ‘niks’ en ‘iedereen’ bieden een mooie kans om te vragen of echt iedereen dat vindt of dat er toch iemand is die haar een beetje leuk vindt? Lachend geeft ze toe dat ze wel een paar vaste vriendinnen heeft die graag met haar omgaan. De vraag rijst: Als ze niet zo’n juist beeld heeft van zichzelf, heeft ze dan wel een juist beeld van ‘gepest worden’? En nog een stapje verder wat haar eigen inbreng voor invloed op het pesten kan hebben?

Ik praat met haar over slimme manieren om te communiceren met pesters. Ze ontdekt dat haar impulsieve karakter en ‘goed gebektheid’ haar nekken. Het is niet zo handig om fel terug te reageren. Elke actie kan weer een nieuwe reactie van de pesters geven. Ik laat haar wisselen van positie. Op de ene positie mag ze ‘dissen’, haar woord voor terugreageren. En op de andere positie oefent ze met het rustig aankijken van de pester en vervolgens weglopen. Manon ervaart dat ze door dit soort oefeningen inzicht krijgt in haar gedrag en de invloed op anderen. Ze is nu niet langer het slachtoffer.

*) Om de privacy van de cliënt te waarborgen is gekozen voor een fictieve naam.